GroenLinks Maastricht hecht aan kleinschaligheid, aan delen en aan cultuur. Bij het nieuwe cultuurbeleid en bij de innovatie moeten daarom kleine initiatieven de ruimte krijgen.

De komende tijd staat het nieuwe cultuurbeleid op de agenda. Er komen diverse bijeenkomsten waarin burgers, kunstbeoefenaars en alle betrokkenen mee kunnen praten over de besteding van een innovatie fonds voor cultuur dat vanaf 2016 ingezet gaat worden (1 miljoen euro). Wij willen pleiten voor het stimuleren van innovatie van het cultuurbeleid van onderop vanuit het veld zelf. En we willen dat we als overheid zorgen voor een eerlijke verdeling.

Kunst en cultuur zijn als zuurstof een wezenlijk element van het leven. Daarom moeten we niet vanuit het huidige rendementsdenken willen sleutelen aan de opleiding en productie van kunst en cultuur. Het culturele veld verdient zeggenschap over het culturele beleid. Van het rendement weg naar de behoefte gewoon in je eigen omgeving en ten behoeve van je eigen omgeving iets te kunnen creëren? Het is de taak van de politiek om kaders te scheppen en ruimte te maken voor de ontwikkeling ervan.

Creativiteit is een belangrijke competentie geworden. In allerlei banen wordt verwacht dat je creatieve vaardigheden hebt, die je helpen out of the box te denken. De creativiteit wordt gezien als een 21ste eeuwse vaardigheid.[1]  De zoektocht vanuit de industrie en de economie naar creatief talent is enorm. De creatieve industrie lijkt de redding voor de economie. Creativiteit wordt gezien als de vaardigheid die in het economische proces de motor wordt van winst en waardevermeerdering. De creatieve industrie kan de stedelijke ontwikkeling onderbouwen. Het is een soort redding voor het ongewisse in de toekomst. We weten het niet meer. Winkelbedrijven vallen om. Het koopgedrag verandert. Kortom er moet iets anders. Weet je wat, we vragen het de creatieven. Die hebben een bijzonder vooruitziend vermogen. Kunst kijkt vooruit, lijken we te zeggen.

Lynn Berger1 schrijft over de obsessie met creativiteit in dit tijdsgewricht. Creativiteit is letterlijk vertaald het scheppend vermogen. We hebben behoefte aan scheppend vermogen in onszelf. Terwijl die creativiteit zo wordt gewaardeerd in onszelf, vindt er ook een afbreuk plaats in de waardering daarvan los van het economische proces. De raad van cultuur vraagt zich af of er voldoende draagvlak is voor bepaalde kunstuitingen. Het vraagstuk van de relevantie: doet een en ander er nog toe in de nieuwe contexten die zich formeren? [2] Hoe relevant is creativiteit? En daarmee hoe relevant is de kunst of cultuuruiting?

Deze vraag naar relevantie wijst wat GroenLinks betreft naar een gevaarlijke richting: schoonheid, inspiratie en impuls mogen alleen betekenis krijgen als er een relevantie is. Het is de start van het rendementsdenken. We kennen het nog van de discussie rondom de maatschappelijke relevantie van de wetenschap in de jaren tachtig van de vorige eeuw

Trekken we de parallel met de ontwikkeling in de wetenschap, dan zien we dat die ertoe heeft geleid dat nu anno 2015 ongeveer 10% van alle Nederlandse onderzoekers meer geld krijgen dan de overige 90%.[3] Het lijkt op het Mattheuseffect: rijken worden rijker en armen worden armer. We zien het in de studentenopstand, die strijden voor keuzes van opleidingen die niet door rendement gedekt zijn. Want economisch rendement is niet altijd de waarde die we later geven aan een ontwikkeling.

We komen dan op het gebied van het verspreiden en inzetten van vermogen. Piketty werpt in zijn boek “Kapitaal in de 21ste eeuw” een speciaal licht op dit onderwerp.  In het proces van accumulatie en verdeling van de rijkdom zijn sterke krachten aan het werk die divergentie, of in elk geval een extreem hoog niveau van ongelijkheid bevorderen (blz 40).

Dit effect menen we nu ook te bespeuren in de beleidsvorming van cultuur in onze hedendaagse maatschappelijke context. Het gevolg van dit effect is dat er een streven moet zijn naar groot vermogen, naar grote budgeten, naar grote projecten. Het kleine wordt niet meer erkend, want het leidt niet tot economische waardevermeerdering.  Kunst en cultuur mag niet meer alleen vragen oproepen, het moet antwoorden geven. Slinkende middelen zijn de basis voor de invulling van het cultuurbeleid. En daarmee wordt een project pas relevant als het zich bewijst. Dat kan alleen door meetbare zaken, als aantallen bezoekers, vaak genoemd worden in de media etc.

In onze ogen een zeer kortzichtige visie. Het leven bestaat niet uit vermogen of economische waarde. Economische waarde zou een voertuig moeten zijn voor de ontwikkeling van aarde en mens. Nu wordt het door deze visie (de economisering van het leven) een doel op zich. Dat betekent dat we er iets tegenover moeten zetten. Het is kennelijk een natuurlijk streven van kapitaal om naar ander kapitaal te zoeken. Een soort olievlekwerking. Maar de kleine (culturele) initiatieven hebben ook iets van dat vermogen nodig om bij te kunnen dragen aan de algehele ontwikkeling. Een componist wordt nooit direct groot. Een schilder is niet direct bekend. Een innovatie is niet direct succesvol. Daar is altijd passie, inzet en doorzettingsvermogen voor nodig. Maar ook een kleine basis, een financiële ondersteuning, waardoor het mogelijk wordt.

Kunst en cultuur zijn producent van betekenissen en worden daarmee relevant.2 Is een opvatting die in het maatschappelijk veld leeft. Het lijkt erop of we allemaal gevangen raken in het economisch denken, in een kapitalistische filosofie. Betekenis wordt niet meer gegenereerd door een belevenis te produceren. Want belevenissen behoren inmiddels tot het economische domein. Winkels worden immers plaatsen waar iets te beleven valt, een voorportaal voor het koopbesluit dat thuis op internet wordt genomen. De betekenis van kunst en cultuur ligt op een veel diepere laag. Zoals zuurstof eigenlijk geen directe bewuste bijdrage levert aan ons leven, de productie ervan is niet economisch gedreven. Pas bij een tekort zullen we ons bedreigd gaan voelen. Zo is kunst en cultuur een drager van waarde en betekenis die we niet bewust beleven, maar als het verdwijnt zullen we ons in ons bestaan bedreigd gaan voelen.

Als we de parallel trekken met schone lucht: we gaan niet sleutelen aan de zuurstof in die lucht, maar we willen verontreinigingen als fijnstof en smog tegen gaan en de natuurlijke productie van zuurstof niet belemmeren. Zo zouden we niet moeten willen sleutelen aan de productie van kunst en cultuur, maar de natuurlijke productie van kunst en cultuur onbelemmerd de gelegenheid geven zich te ontwikkelen. Een goede voedingsbodem maken daarvoor, dat is wat we willen.

Het is naar ons idee dan ook de taak van de overheid om te zorgen voor een voedingsbodem waarin kunst en cultuur kunnen bestaan. Dat betekent een deel van het vermogen dat vanuit zijn natuurlijke drang vloeit naar het grote vermogen, een andere richting moet worden geven. Hier ligt volgens GroenLinks een taak voor de politiek. Die voedingsbodem kunnen we vormgeven door een heldere basisinfrastructuur te maken, waarin plaats is voor grote instellingen en kleine initiatieven. Een logische opbouw vanuit de opleidingen naar het culturele veld is noodzakelijk. Er moet een speelveld zijn waar ongekende en kleine initiatieven naast de grote en succesvolle kunst- en cultuuruitingen een plaats kunnen krijgen. Als we rekening houden met de wetmatigheid dat groot vermogen makkelijker geld aantrekt dan klein, dan is het belangrijk om grotere initiatieven (relatief) minder te geven en kleine relatief meer. Dat is de taak van de overheid wat ons betreft: een eerlijke verdeling, het tegengaan van divergente krachten en ruimte bieden aan inspiratie, impuls en schoonheid.

[1] Hoe creativiteit een talent van iedereen en een oplossing voor alles werd; Lynn Berger, de correspondent, 16 februari 2015

[2] Notitie Maastricht, Leo zum Vorde, 2 oktober 2014

[3] Volkskrant, Het prof. Dr. Dagobert Duck-effect, zaterdag 21 febr 2015