Met een basisinkomen kies je voor een fundamentele verandering, namelijk om arbeid en inkomen (gedeeltelijk) te ontkoppelen. Mensen zijn dan voor hun inkomen niet meer alleen afhankelijk van een betaalde baan of een uitkering met sollicitatieplicht.
In het huidige economisch stelsel zit een weeffout. Productiviteit en welvaart ontstaan door investeringen van ondernemers, die een idee hebben waar de mensen iets aan hebben en dat voldoende rendement kan opleveren. Dat rendement is weer afhankelijk van de koopkracht (consumptie) van mensen. Zonder koopkracht ontstaat er geen welvaart en geen rendement. Die koopkracht verwerven mensen door bij ondernemers te gaan werken. Daar ontstaat het dilemma. Mensen en de gezamenlijke ondernemers hebben belang bij een zo hoog mogelijke koopkracht (inkomen), maar individuele ondernemers willen de loonkosten zoveel mogelijk beperken. Dit dilemma heeft grote gevolgen. De crisis die daaruit voortkomt is in het algemeen een vraagcrisis. Er wordt te veel geproduceerd of respectievelijk te weinig gekocht. In zo’n situatie de loonkosten verlagen, verergert het probleem.
De afgelopen 60 jaar heeft de overheid geprobeerd die twee belangen, lagere loonkosten en hogere koopkracht, zo goed mogelijk in evenwicht te houden. Onze welvaart is in die periode dan ook viereneenhalf keer zo groot geworden, zonder dat wij daarvoor harder zijn gaan werken.[1] Die groei is helemaal het gevolg van productiviteitsgroei. Wij werken zelfs sinds 1950 14% minder uren per hoofd van de bevolking. Wij zijn wel steeds slimmer gaan werken door de ontwikkeling van technologie. Ondernemers kunnen aan de hoge loonkosten ontsnappen door arbeid te vervangen door machines en robots, door verhuizing naar lage lonen landen, of door goedkope arbeiders hierheen te halen.
Na de torenhoge inflatie aan het eind van de jaren 70 en de veel te hoge staatsschulden in de jaren 80 en 90, wist de overheid het ook niet meer en mocht de (wereld)markt het werk doen. Nu zitten wij nog steeds met de gevolgen daarvan: een wereldwijde kredietcrisis. De schulden zijn wereldwijd sinds 2008 immers niet afgenomen, maar met ca. 40% toegenomen enNederland moet wereldwijd concurreren tegen extreem lage arbeidskosten. Als zelfs gemeenten op grote schaal gebruik lijken te maken van de “payroll-constructie” en vooraanstaande politici zeggen dat alle werknemers maar zzp-er moeten worden, lijkt het erop dat ook onze overheid zijn handen wil aftrekken van de arbeidsmarkt.
Het probleem van de lage loonkosten en de hoge koopkracht vraagt om een fundamentele verandering: het ontkoppelen van arbeid en inkomen, zoals met het basisinkomen wordt gedaan. De loonkosten kunnen dan aanmerkelijk omlaag en het inkomen of de koopkracht kan op niveau blijven. Voorwaarde is wel een fikse verschuiving van lasten op de arbeid naar meer belasting op de producten. Zo betalen de robots ook mee aan de verdeling van de welvaart respectievelijk het op niveau houden van de koopkracht.
Door het basisinkomen worden ook de prijsverschillen van de arbeid op de wereldmarkt fors gereduceerd, worden nationale economieën minder afhankelijk van de wereldmarkt en méér zelfvoorzienend. Er kan meer evenwicht ontstaan tussen economie, samenleving en ecologie. Bovendien kun je er als natie zélf mee beginnen. Je hoeft niet op de anderen te wachten.
Het is aan de tijd om een nieuwe samenleving vorm te gaan geven. Dat kan niet van vandaag op morgen en slechts geleidelijk. Gemeentelijke experimenten kunnen hierbij een eerste stap zijn. Het invoeren van een basisinkomen is geen vangnet voor uitzichtloosheid, maar een springplank naar een nieuw stelsel en daarmee naar een nieuwe toekomst.
[1] Zie Frank Kalshoven, Groeiland